Welkom op de site van Economie Leer Kracht.
Hier vind je GRATIS hulp bij economie van VMBO tot HBO. Van docenten voor studenten en docenten.

Internationale arbeidsverdeling

Hier vind is uitleg over internationale arbeidsverdeling. De volgende begrippen komen aan de orde:

Arbeidsverdeling EMS (wisselkoersstelsel) Economische en Monetaire Unie (EMU) IMF Specialisatie
Concurrentiepositie EU Europese Unie Integratie UNCTAD
Douane unie Euratom Gemeenschappelijk buitentarief Internationale samenwerking  Vrijhandel
Economische unie Europees Monetair Stelsel Gemeenschappelijke markt Monetaire unie Vrijhandelsassociatie
EEG Europese Economische Gemeenschap GATT OESO Wereldbank
EGKS Europese Gemeenschap (EG) Handelspolitiek Protectionisme Wet v.d. comparatieve kosten (Ricardo)
Schaalvoordelen WTO


icon Download Internationale arbeidsverdeling (hele domein)

icon Internationale-samenwerkingsverbanden_ OESO_ GATT_ WTO_Wereldbank_UNCTAD

icon Internationale- samenwerking_ douane-unie_ vrijhandelszone
icon Handelspolitiek_ protectie
icon Handelspolitiek

In het volgende excel bestand kun je zelfstandig dmv opdrachten de uitleg en theorie verkrijgen:

Internationale Handel 


Domein C                  Internationale arbeidsverdeling


Arbeidsverdeling / specialisatie:

1)

Technische arbeidsverdeling;

= interne arbeidsverdeling.

Iedere arbeider legt zich toe op één onderdeel van het productieproces. (bijv lopende band)

2)

Maatschappelijke arbeidsverdeling;

= externe arbeidsverdeling.

Arbeidsverdeling tussen bedrijven

3)

Internationale arbeidsverdeling;

Arbeidsverdeling tussen landen.

Wet van de comparatieve kosten (= Wet van Ricardo):

Als ieder land zich specialiseert in de productie van die goederen die relatief (t.o.v. andere landen) goedkoop kunnen worden geproduceerd, wordt meer geproduceerd tegen lagere prijzen. De wereldhandel wordt gestimuleerd.

 Voorbeeld:

We bekijken Portugal en Engeland die beide wijn en kleding produceren. In onderstaande tabel staan de arbeidsuren (m.a.w. de kosten) die nodig zijn voor de productie van een standaardeenheid product.

 

 

Wijn

Kleding

Engeland

120

100

Portugal

80

90

 Oplossing:

Bepaal de kostenverhouding van de goederen (W / K) in Engeland.

Bepaal de kostenverhouding van de goederen (W / K) in Portugal.

 

kostenverhouding van de goederen in Engeland =  120 / 80 = 1,5W / K =    120 / 100    =  1,2

kostenverhouding van de goederen in Portugal =   100 / 90 = 0,9W / K =   80 / 90   =  0,889

Conclusie: we zoeken de goedkoopste producent (kleinste kostenverhouding)

Portugal produceert en exporteert dan W. Engeland maakt en exporteerd K.

We zoeken het goedkoopste land, dus kiezen we voor het de kleinste verhoudingsgetal (= 0,889). Dat land laten we het eerste product uit onze verhoudingsvergelijking produceren. Portugal gaat wijn produceren en exporteren, kleding importeren. Engeland doet het omgekeerde; kleding produceren en exporteren, wijn importeren.

 
Internationale concurrentiepositie:     

Is de mate waarin een land in staat is met succes goederen te exporteren. M.a.w. hoe duur is een land voor het buitenland.

Hierbij zijn o.a. van belang:

-          aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen,

-          lage productiekosten (loonkosten, kapitaalkosten),

-          hoge arbeidsproductiviteit,

-          goede infrastructuur (vervoers- en wegennet),

-          goede scholing (human capital),

-          stabiele wisselkoers,

-          sociale (arbeids)rust (weinig stakingen),

-          schaalvoordelen (massaproductie -> lagere prijzen), enz.


 

Handelspolitiek: het beleid met betrekking tot de export en import.

 

Vrijhandel

Protectie

 

a)

Vrijhandel:

Voor de handel in producten uit andere landen gelden dezelfde regels als voor de (eigen) binnenlandse producten.

b)

Protectie:

(of protectionisme)

Bescherming van de eigen producten, bedrijven (industrie), werkgelegenheid en de economie in het algemeen, tegen de buitenlandse concurrentie. (nadeel: protectie lokt protectie uit, gevolg: handelsoorlogen).

Protectionistische instrumenten:

1)

Invoerrechten;

Importbelasting-> Buitenlandse (import)producten worden dan duurder, zodat de vraag naar het (eigen) binnenlandse product stijgt.

(Als de import door de heffing tot nul daalt is de heffing ‘prohibitief’).

2)

Exportrechten:

Exportbelasting-> Bij export wordt de prijs van (een schaars) product hoger, zodat de buitenlandse vraag daalt en in eigen land geen tekorten meer ontstaan.

3)

(Export)subsidies;

Binnenlandse producenten kunnen goedkoper produceren en exporteren, zodat de buitenlandse vraag naar het product stijgt.

4)

Contingentering;

Een maximum importhoeveelheid / aantal (quotum, quota) instellen.

5)

Handelsverdragen;

Land A en B handelen niet met land C maar wel met elkaar.

6)

Non-tarifiaire

belemmeringen;

Strenge wettelijke en administratieve regelingen voor importgoederen (bijv. milieueisen, vergunningen, douaneformaliteiten).

7)

Aankoopbeperkingen met vreemd geld;

Door de hoeveelheid vreemde valuta in eigen land te beperken, kan minder import plaatsvinden.

Argumenten voor protectie:

-      Lage-lonen-argument; tegen landen met lage lonen kan men niet concurreren.

-      Anti-dumpings-argument; om dumping (verkoopprijs < kostprijs) door de concurrerende landen tegen te gaan.

-      Opvoedingsargument; startende industrieën/economieën kunnen dan slagen.

-      Zelfvoorzieningsargument; onafhankelijk (autarkisch) van andere landen willen zijn.

-      Andere landen doen het ook–argument; protectie lokt protectie van andere landen uit.

 

Retorsie:       Protectie vergelden door zelf ook over te gaan tot protectie.

Integratie en vergroting van de markten:

Door het wegvallen van grensbelemmeringen (= integratie tussen landen) worden afzetmarkten voor bedrijven uit deze landen vergroot (integratie betekent meer potentiële klanten). Ook de mobiliteit (export en import) van productiefactoren (natuur, arbeid, kapitaal en management) verbetert.

 Integratie en schaalvoordelen:

Integratie levert schaalvoordelen op; lagere productiekosten. Onder andere zijn door samenwerking op het gebied van research, kosten van speur- en ontwikkelwerk lager. Uniforme normen en standaarden maken de productie ook goedkoper. Export en import is makkelijker en goedkoper.

 Samenwerking in Europa (geschiedenis): (zie ook eindterm 12*)

Jaar:

Samenwerkingsverband:

Doel:

1952

EGKS
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Vrij verkeer van kolen, staal en andere (aanverwante) producten, dus lagere prijzen door grotere aantallen.

1958

EEG

Europese Economische Gemeenschap

Economische samenwerking

1958

Euratom

Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Samenwerking bij de ontwikkeling van kernenergie.

1967

EG

Europese Gemeenschap

Ontstaan door samenvoeging van EGKS, EEG en Euratom. De EG groeide uit tot twaalf lidstaten:

Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Italië, Griekenland, Engeland, Denemarken, Ierland, Spanje, Portugal

1991

EMS

Europees Monetair Stelsel

Europese monetaire samenwerking door vaste wisselkoersen

1995

EU

Europese Unie

= EG-landen + Zweden, Finland en Oostenrijk.

2002

EMU

Economische en  Monetaire Unie

Europese monetaire samenwerking door één munt; de Euro.

Deelnemende landen: DING FLOF BIPS

2004

EU

Europese Unie

Uitbreiding van de EU van 15 lidstaten naar 25 lidstaten. De 10 nieuwe lidstaten: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië, Tsjechische Republiek

NB: de samenwerking gaat steeds verder.

Internationale samenwerking (algemene kenmerken):

1)

Vrijhandelszone:

-   Lidstaten hebben geen onderlinge handelsbelemmeringen (= vrij verkeer van goederen en diensten).

-   Ten opzichte van derden worden de eigen tarieven gehanteerd.

Voorbeeld: NAFTA (North American Free Trade Area).

2)

Douane unie:

-   Lidstaten hebben geen onderlinge handelsbelemmeringen (= vrij verkeer van goederen en diensten).

-   Tegenover andere landen geldt een gemeenschappelijk buitentarief.

Voorbeeld: Benelux (België, Nederland en Luxemburg).

3)

Gemeenschappelijke

markt:

-   Vrij verkeer van goederen en diensten;

-   Gemeenschappelijk buitentarief;

-   Vrij verkeer van personen en kapitaal

Voorbeeld: EG (Europese Gemeenschap).

4)

Economische unie:

-   Vrij verkeer van goederen en diensten;

-   Gemeenschappelijk buitentarief

-   Vrij verkeer van personen en kapitaal;

-   Ten opzichte van andere landen wordt een gemeenschappelijke handelspolitiek gevoerd.

-   Gemeenschappelijke organen.

Voorbeeld: EU (Europese Unie).

5)

Monetaire unie:

-   Vrij verkeer van goederen en diensten;

-   Gemeenschappelijk buitentarief

-   Vrij verkeer van personen en kapitaal;

-   Gemeenschappelijke handelspolitiek.

-   Gemeenschappelijke organen.

-   Onveranderlijke wisselkoersen / één munt;

-   Gecoördineerd monetair beleid.

Voorbeeld: EMU (Europese Monetaire Unie)

 

Bij de stap naar de vrijhandelszone vervallen de interne heffingen, maar de landen houden hun eigen buitentarief. Bij de stap naar de douane unie besluiten de landen (in onderling overleg) tot een uniform buitentarief.

Internationale samenwerkingsverbanden:

 
G.A.T.T.                (= General Agreement on Tariffs and Trade):

Dit verdrag had tot doel om tot een (geleidelijke) afschaffing van handelsbelemmeringen te komen. Dit verdrag is thans overgenomen door de WTO.


W.T.O.
                  (= World Trade Organisation):

Het GATT-akkoord is per 1 januari 1995 overgenomen door de WTO.

De WTO. bestrijkt ook een breder pakket goederen en diensten (bijv. kleding, textiel en landbouwproducten waren bij het GATT-akkoord nog uitgesloten).

De WTO heeft tot doel het bevorderen van de internationale vrijhandel,

door afschaffen van non-tarifiaire handelsbelemmeringen, het verminderen van tarifiaire handelsbelemmeringen en antidumpingheffingen en de meestbegunstigingsclausule.

 

Meestbegunstigingsclausule:         als een land een ander land tariefvoordelen toekent gelden deze automatisch ook voor alle andere GATT-landen.

 

O.E.S.O.                (= Organisatie voor Economische Samenwerking en ontwikkeling):

De OESO maakt vergelijkende studies (landenrapporten) en geeft adviezen m.b.t. het gevoerde en te voeren economische beleid in de aangesloten landen.

 


I.M.F.          (= Internationaal Monetair Fonds):

Organisatie voor internationale monetaire samenwerking (tussen centrale banken van de aangesloten landen) opgericht in 1944. Ongeveer 160 landen zijn aangesloten bij het IMF.

Lidstaten moeten op basis van hun aandeel in de wereldhandel én de hoogte van hun bruto nationaal product een bedrag (= quotum) storten in het fonds (25% in goud, 75% in eigen valuta). Het IMF heeft zo dus een voorraad goud en een enorme voorraad van bijna alle valuta die er in de wereld zijn. De lidstaten ontvangen in ruil voor hun storting bepaalde rechten de zogenaamde SDR’s (Special Drawings Rights).

 

Doel I.M.F.:

  1. 1)       Het bevorderen van het internationale samenwerking op monetair gebied. Door het betalingsverkeer (m.b.v. de SDR’s; een internationaal betaalmiddel) tussen Centrale Banken te vergemakkelijken en zo de internationale handel te stimuleren.
  2. 2)       Bevorderen van stabiele wisselkoersen; stabiele wisselkoersen versterken ook de intenationale handel.
  3. 3)       Voorzien in de behoeften aan internationale liquiditeiten (vreemd geld/deviezen); voor internationale handel moeten Centrale banken over vreemde valuta beschikken. Het IMF biedt de mogelijkheid valuta te lenen/wisselen.
  4. 4)       Het bevorderen van de wereldhandel door landen met betalingsbalansmoeilijkheden   (ontwikkelingslanden) financiële steun te geven (zie ook Wereldbank).

 

Special Drawing Rights (= S.D.R.):

Special drawing rights = trekkingsrechten; het internationaal betaalmiddel van het IMF. Betalingen tussen (Centrale Banken van) landen geschieden met SDR’s. De SDR is een ‘papieren munt’ en bestaat alleen op rekeningen die landen hebben bij het IMF.

 

Trekkingsrechten:

a)

Gewone

(trekkings)rechten;

= wisselen; lidstaten kunnen vreemde valuta wisselen door eigen valuta te storten bij het IMF.

b)

Onvoorwaardelijke

(trekkings)rechten;

= lening/krediet; een land kan zonder meer over 25% van haar storting beschikken (= goudstorting).

onvoorwaardelijk dus: IMF stelt géén eisen.

c)

Voorwaardelijke

trekkingsrechten;

=Aanvullend / extra krediet; lening bovenop de onvoorwaardelijke lening/trekkingsrechten.

voorwaardelijk dus: IMF stelt wel eisen aan het lenende land (bijv. bestrijding van inflatie of beperking van importen).

Een land kan maximaal 3 keer het stortingsbedrag lenen bij het IMF.

Waarde S.D.R.:     

De waarde van de SDR's is gebaseerd op een zogeheten ‘valutamandje’, dat is een gewogen gemiddelde van de koersen van de Amerikaanse dollar (45%), de Euro (29%), de Japanse yen (15%) en het Britse pond (11%). De waarde van een SDR is ongeveer € 1,25

 Waarom een mandje? Antwoord: Stabiliteit !!

Veranderingen in de koersen worden niet volledig doorgerekend, maar slechts voor een deel (de hoogte van de wegingsfactor) Bovendien kan een daling van de ene munt worden gecompenseerd door een stijging van een andere munt (en visa versa).

Hierdoor is de waarde van de SDR stabiel.

 

Wereldbank:

Stimuleert de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden door het verstrekken van leningen op ‘zachte voorwaarden’ (lage rente en langere looptijden) op basis van aanpassingsprogramma’s en specifieke projecten (bijv. irrigatieprojecten).

Vooraf staat vast waarvoor de lening wordt gebruikt.

 

U.N.C.T.A.D.          (= United Nations Conference of Trade And Development):

Organisatie van ontwikkelingslanden met als doel het versterken van de internationale positie van ontwikkelingslanden door een stelsel van algemene preferenties (grondstoffenovereenkomsten), exportquota en buffervoorraden.

 

Algemene preferenties:      De UNCTAD sluit overeenkomsten met rijke landen met als inzet het verlagen van invoerrechten op producten uit ontwikkelinglanden;

                                               Invoerrechten - -> p- -> qv+ -> E (ontwikkelingsland)+.

 

Exportquota:                              Ontwikkelingslanden stellen een maximum gesteld aan de exporthoeveelheid;                                                 qa- -> p+

 

Buffervoorraden:  Ontwikkelingslanden bieden een deel van hun productie niet aan. Dit deel wordt opgeslagen (= buffervoorraad), als de productie tegen valt wordt de buffervoorraad aangesproken; qa = stabieler -> p = stabieler.

 

O.P.E.C.                     (= Organization of Petroleum Exporting Countries)

Het OPEC-kartel is de organisatie van olie producerende en exporterende landen, die d.m.v. productiequota/hoeveelheid beperken) en exportquota /hoeveelheid beperken) de prijs van olie hoog houden (qa- -> p+).

Landen: Saudi-Arabië, Iran, Irak, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Koeweit, Venezuela, Nigeria, Libië, Algerije en Indonesië.

 

 



Joomla template made by HeJian